Treinbesturing

De snelheidsregeling van de treinen is vanaf elke besturingskast mogelijk, ongeacht waar de trein zich bevindt. Door middel van druktoetsen in de besturingskasten wordt bepaald welke kast de regeling van een bepaald circuit heeft (zie foto links, blauwe leds in de toetsen).

 

Werking van de schakeling:
Voorkeur instellen voor besturingskast 1: Met toets VK1 wordt een puls (“1”) gegeven op de CP-ingang van J/K flip flop 4027. Uitgang O wordt hoog en via een stuurtransitor zal relais A aantrekken. De schuifregelaar voor de treinregeling van de betreffende besturingskast is dan ingeschakeld.
Door de puls van de toets VK1 worden via koppeldiodes de andere flip flops gereset (ingang CD). De besturingskast die op dat moment actief was is niet meer voor het betreffende spoor actief.
De koppeling van uitgang /O naar de J en K ingangen is bedoeld om te voorkomen dat de flip flop reageert als de toets VK1 meerdere keren wordt gedrukt. Als /O = “0” dan is J en K ook “0”. Signaalwisselingen op de CP-ingang heeft dan geen invloed meer op de werking van de flip flop.

De hierboven beschreven werking voor VK1 geldt uiteraard ook voor de werking van VK2 en VK3.
De schakeling wordt gebouwd voor elk spoor en bovenleiding. Dus de getoonde tekening wordt 3x uitgevoerd.

Als besturingskast 1 actief is, dan is /O van de eerste flip flop = “0”. Door het drukken van de toets RR1 wordt een J/K-flip flop aangestuurd die de rijrichting bepaald met relais D.
Steeds als RR1 wordt gedrukt zal relais D opkomen of afvallen waardoor de rijrichting zal omkeren. Alleen de RR-toets van de actief zijnde besturingskast kan de rijrichting beïnvloeden.

Om te voorkomen dat bij het inschakelen van de spanning de flip flops een willekeurige stand innemen is aan de SD-ingang van de 1e flip flop een condensator C1 toegevoegd. Deze zorgt dat besturingskast 1 de voorkeur krijgt bij inschakelen van de spanning. Condensator C2 zal de andere flip flops resetten.